ECLI:NL:HR:2020:465
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over immateriële schadevergoeding en redelijke termijn in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 januari 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De zaak betrof een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond. Het middel dat zich richtte tegen het oordeel van het Hof over de redelijke termijn van berechting slaagde, terwijl de overige klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en verhoogde de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep tot € 3.000, en in hoger beroep tot € 1.000.
Daarnaast werden de Staatssecretaris en de Staat veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie. De Hoge Raad stelde ook dat indien de door hem aanvullend vastgestelde immateriële schade van € 1.000 niet tijdig wordt vergoed, de wettelijke rente daarover gaat lopen vier weken na de datum van de uitspraak. De kosten voor het griffierecht en de beroepsmatig verleende rechtsbijstand werden eveneens vastgesteld en vergoed door de Staatssecretaris en de Staat.