ECLI:NL:HR:2020:456
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende, gevestigd in Marokko, tegen de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet, waartegen de belanghebbende in beroep was gegaan. De Centrale Raad van Beroep had op 26 september 2019 uitspraak gedaan in deze kwestie, maar de belanghebbende heeft niet voldaan aan de vereisten voor het indienen van een cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de belanghebbende geen domicilieadres in Nederland heeft gekozen en dat hij niet heeft gereageerd op de aanmaningen van de griffier om het verschuldigde griffierecht te betalen. De griffier had de belanghebbende op 18 december 2019 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Aangezien het griffierecht niet is voldaan en de belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om hierop te reageren, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Hoge Raad heeft verder geen aanleiding gezien om de belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en de zaak is behandeld door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.