ECLI:NL:HR:2020:426
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingaanslag en belastingrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [A] te [Q] tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 september 2019, nr. BK-17/00492. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 16/7655) met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsook de beschikking inzake belastingrente.
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Het beroep was ingesteld namens [X] te [Z]. De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift verzocht om binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat hij bevoegd was om het beroep in cassatie in te dienen. Dit verzoek werd gedaan via een aangetekende brief op 12 november 2019, welke brief volgens Track&Trace door PostNL op het opgegeven adres is afgeleverd.
Echter, de indiener heeft nagelaten de gevraagde machtiging of verklaring over te leggen. De Hoge Raad concludeert hieruit dat de indiener niet bevoegd was om het beroep in cassatie in te dienen. Op basis van deze bevindingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.