3.4.In de nu voorliggende gedingen moet de Raad, voor zover dat nog tussen partijen in geschil is, de vraag beantwoorden of de Svb bij de bestreden besluiten op correcte wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van 29 december 2017.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.2.6.1. In de bestreden besluiten heeft de Svb te kennen gegeven:
“Bij de beoordeling van het aantal uren dat een persoon werkzaam is in Nederland gaat de SVB uit van de vaar- en ligtijden van het binnenvaartschip waarop wordt gewerkt. De omvang van de activiteiten van het schip in Nederland wordt door de SVB gezien als indicatie voor de omvang van de werkzaamheden in Nederland van de werknemers. Daarbij kan de SVB ook rekening houden met vaartijden van het schip over eerdere dan wel latere perioden. Daarnaast wordt gekeken naar andere informatie, zoals dienstboekjes van werknemers, reisverslagen, verklaringen van individuele werknemers en algemene informatie die beschikbaar is over de binnenvaart. Naast informatie over het aantal uren dat in Nederland wordt gewerkt kijkt de SVB naar de aanknopingspunten van de arbeidsovereenkomst met een lidstaat, zoals de lidstaat van vestiging van de eigenaar en de exploitant en de thuishaven van het schip, de lidstaat van werving en of de werkzaamheden veelal aanvangen en eindigen in Nederland. Indien in het geheel geen informatie is verstrekt over het schip waarop wordt gewerkt dan besluit de SVB op beredeneerde vermoedens. In geval van binnenvaart betekent dit dat de SVB aanneemt dat wordt gevaren op een schip met een Nederlandse eigenaar en exploitant en dat er substantieel in Nederland wordt gevaren. De SVB baseert dit vermoeden op algemene informatie over de binnenvaart en het aandeel daarvan van Nederland alsmede de frequentie waarmee het Nederlandse vaarwegennetwerk wordt bevaren door binnenvaartschepen. Indien bekend, wordt bij de beoordeling rekening gehouden met informatie over de gemiddelde omvang van werkzaamheden in Nederland door vergelijkbare werknemers binnen een onderneming.”
4.2.6.2. De Svb heeft wat is weergegeven onder 4.2.6.1, nader toegelicht, in die zin dat te kennen gegeven is dat de Svb bij de beoordeling van de arbeidstijd van werknemers in de binnenvaart, de vaar- en ligtijden van de betrokken binnenvaartschepen als uitgangspunt hanteert, tenzij betrokkenen zich daarmee niet verenigen en zij tijdig, concreet, transparant en sluitend aantonen wat, gemeten over een tijdvak van voldoende lengte, hun werkelijke individuele arbeidstijd is in hun woonstaat en buiten hun woonstaat.
4.2.6.3. De Raad is van oordeel dat de onder 4.2.6.1 weergegeven graadmeters, zoals de Svb deze nader heeft toegelicht, stroken met de regels die zijn opgenomen in artikel 13 van Vo. 883/2004, artikel 14 van Vo. 987/2009, de onder 4.2.3.2 en 4.2.3.3 aangehaalde delen van de Praktische gids, en wat de Raad in zijn uitspraak van 29 december 2017 ter zake heeft overwogen. Het gegeven dat de Svb ingevolge artikel 16 van Vo. 987/2009 verplicht is om de op betrokkenen toepasselijke wetgeving onverwijld vast te stellen en daarbij ingevolge artikel 14, tiende lid, van Vo. 987/2009 rekening moet houden met de verwachte situatie in de volgende twaalf kalendermaanden, brengt met zich mee dat de Svb bij de toepassing van artikel 13 van Vo. 883/2004 – zeker ten aanzien van flexibel inzetbare werknemers zoals betrokkenen – geen graadmeters kan hanteren die in elke denkbare situatie precies passend zijn. Een zekere grofmazigheid in vaststellingsmethodiek kan worden gerechtvaardigd door het belang dat de Uniewetgever hecht aan snelle besluitvorming en het vermijden van al te veel fluctuaties in de verzekeringspositie van werknemers door – bijvoorbeeld – ziekte en verlof. Indien werkgevers en werknemers de gevolgen van deze gerechtvaardigde mate van grofmazigheid in vaststellingsmethodiek willen voorkomen, ligt het – gelet op artikel 76, vierde lid, van Vo. 883/2004 en artikel 3, tweede lid, van Vo. 987/2009 – op hun weg om tijdig, concreet, transparant en sluitend aan te tonen wat, gemeten over een tijdvak van voldoende lengte, de werkelijke individuele arbeidstijd is in en buiten de woonstaat van de werknemers in de binnenvaart die hun werkzaamheden plegen te verrichten in twee of meer EU-lidstaten.
4.3.1.1. De Svb heeft een op de gedingstukken gebaseerd overzicht overgelegd waarop, geordend per binnenvaartschip, is vermeld:
- wanneer elk van de betrokkenen op de loonlijst van [L] stond;
- op welk binnenvaartschip elk van de betrokkenen toen werkte;
- wie toen de eigenaren en exploitanten waren van de betreffende binnenvaartschepen,
- wat de Svb bij de bestreden besluiten heeft vastgesteld ten aanzien van het percentage werkzaamheden dat elk van de betrokkenen destijds in Nederland verrichtte; en
- welke socialezekerheidswetgeving de Svb bij de bestreden besluiten op elk van de betrokkenen van toepassing heeft verklaard.
4.3.1.2. [L] en betrokkenen hebben uitdrukkelijk niet betwist dat de op de door het Svb overgelegde overzicht vermelde gegevens juist zijn.
4.3.1.3. De onder 4.3.1.2 weergegeven stellingname van [L] en betrokkenen doet niet af aan wat de Raad onder punt 4.2.6.3 heeft overwogen. [L] en betrokkenen hebben – voor zover nog van belang – niet tijdig, concreet, transparant en sluitend aangetoond wat, gemeten over een tijdvak van voldoende lengte, de werkelijke individuele arbeidstijden van betrokkenen waren. Daarom gaat de Raad hierna in zijn beoordeling uit van de juistheid van wat is vermeld op het door de Svb overgelegde overzicht.
4.3.2.3. Naar het oordeel van de Raad heeft de Svb bij de bestreden besluiten die betrekking hebben op de verzekeringspositie van de opvarenden van de [O] , niet op toereikende gronden aangenomen dat betrokkenen een substantieel gedeelte van hun werkzaamheden verrichtten in hun woonstaat Nederland. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat deze betrokkenen in heel 2013 op de loonlijst van [L] hebben gestaan en in 2014 maar kort, en dat de op het overzicht vermelde percentages naar boven toe zijn afgerond, zodat valt aan te nemen dat de opvarenden van de [O] ten tijde van belang minder dan 20% in Nederland hebben gewerkt. (…) Het bestreden besluit met betrekking tot de verzekeringspositie van de betrokkene in het beroep met het registratienummer 18/2441 AOW heeft de Svb terecht en in overeenstemming met de uitgangspunten die zijn weergegeven onder 4.2.6.1 gebaseerd op beredeneerde vermoedens. Anders dan gesteld kan ten aanzien van deze betrokkene niet uit het vaartijdenboekje worden afgeleid dat hij in de periode in geding voer op de [O] .
4.3.2.4. Punt 4.3.2.3 leidt tot de conclusie dat de in de bijlage onder de nummers 1 tot en met 5 aangeduide beroepen slagen.