Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
17 maart 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 oktober 2018. De verdachte, geboren in 1961, was aangeklaagd voor eenvoudige belediging op basis van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. De beledigende uitlatingen, gedaan in een volle wachtkamer van een ziekenhuis, betroffen de opmerkingen "Domme hoofddoeken altijd" en "Je moet je schamen dat je een hoofddoek draagt! Je moet de krant eens lezen, zodat je weet wat er allemaal gebeurt in de wereld". De centrale vraag in deze zaak was of deze uitlatingen konden worden gekwalificeerd als eenvoudige belediging of dat zij moesten worden beschouwd als uitlatingen gedaan in het kader van een publiek debat, waarbij de vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in artikel 10.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in acht moest worden genomen.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De klachten over de uitspraak van het hof zijn beoordeeld, maar de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven te geven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.