ECLI:NL:HR:2020:355

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
19/05308
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake de Participatiewet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2020 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE NISSEWAARD. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 oktober 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Rotterdam werd behandeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend, aangezien het pas op 26 november 2019 bij de griffie van de Hoge Raad was ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 22 november 2019 was verstreken. Belanghebbende had de mogelijkheid om aan te tonen dat het beroepschrift voor het verstrijken van de termijn ter post was bezorgd, maar heeft niet kunnen aantonen dat dit het geval was. De Hoge Raad heeft daarom het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat de Hoge Raad geen aanleiding zag voor een dergelijke veroordeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/05308
Datum28 februari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE NISSEWAARD
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 oktober 2019, nrs. 18/70 en 18/71 PW, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nrs. 17/02524 en 17/02525) betreffende een beschikking ingevolge de Participatiewet.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Uit de stukken van het geding blijkt dat een afschrift van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep aangetekend aan belanghebbende is verzonden op 11 oktober 2019.
Uit een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening blijkt dat dit beroepschrift op 26 november 2019 bij de griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
Het beroepschrift in cassatie is dus niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in dit geval eindigde op 22 november 2019.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 2 december 2019 in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd, of mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Met hetgeen belanghebbende in zijn brief van 20 december 2019 aanvoert, is niet aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Wat belanghebbende heeft aangevoerd, kan ook niet leiden tot het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020.