ECLI:NL:HR:2020:332

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
19/00923
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 januari 2019. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking had op navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2002 tot en met 2012. Belanghebbende had een aantal middelen aangevoerd in zijn cassatie, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende. De zaak werd toegelicht door de advocaat van belanghebbende, M. van Leeuwen, te Nijmegen.

De Hoge Raad heeft de aangevoerde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00923
Datum28 februari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 januari 2019, nrs. 16/03945 tot en met 16/03955, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 16/2981 tot en met 16/2984 en 16/6900 tot en met 16/6906) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2002 tot en met 2012 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Namens belanghebbende is de zaak toegelicht door M. van Leeuwen, advocaat te Nijmegen.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020.