ECLI:NL:HR:2020:305

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
19/05298
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf na omzetting van voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf na de omzetting van een voorwaardelijke machtiging op basis van de Wet Bopz. De zaak betreft een verzoekster, aangeduid als betrokkene, die in cassatie is gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 23 augustus 2019 een beschikking gegeven in de zaak C/02/362230/FA RK 19/4239, waartegen betrokkene beroep in cassatie heeft ingesteld. De officier van justitie, die als verweerder in cassatie optrad, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het cassatieberoep te verwerpen. De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen noodzaak gezien om te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de beschikking van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer C.E. du Perron.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/05298
Datum21 februari 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ZEELAND-WEST-BRABANT,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/02/362230/FA RK 19/4239 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 augustus 2019.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
21 februari 2020.