Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
7 januari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de betekening van een inleidende dagvaarding aan een verdachte die zich in het buitenland bevindt, in dit geval Colombia. De Hoge Raad behandelt de vraag of er een feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte in Nederland bekend is, wat van belang is voor de geldigheid van de betekening. De zaak is aanhangig gemaakt door de verdachte, die in cassatie is gegaan tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De advocaat van de verdachte, C.J.J. Visser, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt daarmee de beslissing van het Gerechtshof.