Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het derde middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
18 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van diefstal met geweld en dwang, waarbij hij op 9 augustus 2017 in Utrecht een Apple iPhone 6 en een ING bankpas had gestolen. Tijdens de diefstal had hij geweld gebruikt tegen de aangever, door deze met een gebalde vuist in het gezicht te slaan, om zo zijn vlucht mogelijk te maken en het bezit van de gestolen goederen te verzekeren. Het Hof had geoordeeld dat er sprake was van meerdaadse samenloop van feiten, maar de Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaarde geweldshandelingen zich op dezelfde tijd en plaats afspeelden en dat de strekking van de relevante strafbepalingen niet zozeer uiteenliep dat er niet van één verwijt kon worden gesproken. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak over eendaadse en meerdaadse samenloop en concludeerde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was. Desondanks leidde dit niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat de opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, ver onder het strafmaximum van 9 jaren lag dat zou gelden bij eendaadse samenloop. De verdachte had dus onvoldoende belang bij cassatie, wat leidde tot de verwerping van het beroep.