ECLI:NL:HR:2020:256
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over immateriële schadevergoeding en redelijke termijn in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een geschil over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, en de hoogte van de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissingen omtrent de hoogte van de vergoeding van immateriële schade. De Hoge Raad stelde de vergoeding vast op in totaal € 3.000, waarbij € 1.100 door de Inspecteur en € 1.900 door de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) moet worden vergoed. Tevens werd bepaald dat de wettelijke rente over het aanvullend vastgestelde bedrag van € 1.000 gaat lopen indien dit bedrag niet tijdig wordt vergoed. De Hoge Raad veroordeelde de Staatssecretaris van Financiën en de Staat in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 525 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is van belang voor de beoordeling van de redelijke termijn in belastingzaken en de vergoeding van immateriële schade.