ECLI:NL:HR:2020:212

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
18/04400
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank bij hypothecaire lening en financieringsconstructie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Van Lanschot N.V. tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de zorgplicht van de bank bij de verstrekking van een hypothecaire lening, waarbij een financieringsconstructie met belegging van eigen vermogen aan de lening was gekoppeld. De Hoge Raad heeft de klachten van de Bank over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. Dit oordeel is gegeven zonder dat de Hoge Raad verdere motivering behoeft, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft de Bank veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op € 400,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan door de vicepresident en vijf raadsheren, waarbij de uitspraak openbaar is gedaan door raadsheer C.E. du Perron.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer18/04400
Datum7 februari 2020
ARREST
In de zaak van
VAN LANSCHOT N.V., voorheen F. van Lanschot Bankiers N.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
EISERES tot cassatie,
hierna: de Bank,
advocaat: J. de Bie Leuveling Tjeenk,
tegen
1. [verweerder 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [verweerder 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: [verweerders] ,
advocaten: J.W. de Jong en J.L. Luiten.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/O1/287899/HA ZA 14-944 van de rechtbank Oost-Brabant van 6 mei 2015, 1 juli 2015 en 10 februari 2016;
het arrest in de zaak 200.191.172/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 juli 2018 (ECLI:NL:GHSHE:2018:3031).
De Bank heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Bank mede door R.B. Akkerhuis.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de Bank heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt de Bank in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 400,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren M.V. Polak, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
7 februari 2020.