ECLI:NL:HR:2020:2088

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
20/00132
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een werknemer tegen een beschikking van het hof. De werknemer had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 31 oktober 2019 was gegeven. De werknemer was van mening dat het ontslag op staande voet door de werkgever niet rechtsgeldig was, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de werknemer niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van het hof. De Hoge Raad verwees naar eerdere uitspraken, waaronder die van 22 februari 2019, waarin de context van het geschil werd geschetst. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging leidden, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de werknemer in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de werkgever op nihil zijn begroot. Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan ontslag op staande voet worden gesteld en de mogelijkheid van een billijke vergoeding in het geval van verwijtbaar handelen door de werknemer.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/00132
Datum18 december 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[de werknemer],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de werknemer,
advocaat: M.J. van Basten Batenburg,
tegen
[de werkgever] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de werkgever,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
zijn beschikking in de zaak 18/01532, ECLI:NL:HR:2019:271, van 22 februari 2019;
de beschikking in de zaak 200.256.907/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 oktober 2019.
De werknemer heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De werkgever heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de werknemer heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt [de werknemer] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de werkgever] begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
18 december 2020.