Uitspraak
1.De loop van het geding in cassatie tot dusver
2.Nadere beoordeling van het middel
3.Proceskosten
4.Beslissing
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Rechtbank, en
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Staatssecretaris van Financiën en Exter B.V. De zaak betreft de toepassing van douanerechten in het kader van actieve veredeling en de berekening van douaneschulden bij het in het vrije verkeer brengen van veredelde invoergoederen. De Hoge Raad heeft eerder aan het Hof van Justitie van de Europese Unie een prejudiciële vraag gesteld over de uitleg van artikel 121, lid 1, van het Communautair douanewetboek (CDW). Het Hof van Justitie heeft op 8 oktober 2020 geoordeeld dat het begrip heffingsgrondslagen in artikel 121, lid 1, van het CDW niet de normale en preferentiële douanetarieven omvat. Dit betekent dat een preferentiële tariefmaatregel die op het moment van plaatsing onder de regeling actieve veredeling gold, maar daarna is geschorst, niet kan worden toegepast bij het in het vrije verkeer brengen van die goederen. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof van Justitie gevolgd en geoordeeld dat de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam niet in stand kan blijven. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de eerdere uitspraken van het Hof en de Rechtbank vernietigd. De tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen zijn ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.