ECLI:NL:HR:2020:2040

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
20/01566
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z]. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007, alsook een boetebeschikking en een beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 april 2020, waartegen cassatie werd ingesteld, had betrekking op deze navorderingsaanslag.

De Hoge Raad oordeelde dat het verzuim om het boekenonderzoek in het computersysteem van de Belastingdienst te vermelden, moet worden aangemerkt als een fout in de zin van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Dit verzuim had invloed op de vaststelling van de eerste navorderingsaanslag. De Hoge Raad beoordeelde of het voor belanghebbende redelijkerwijs kenbaar was dat de eerste navorderingsaanslag tot een te laag bedrag was vastgesteld. Het middel dat door de Staatssecretaris was voorgesteld, faalde, omdat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting.

Daarnaast werd het voorwaardelijke incidentele beroep van belanghebbende verworpen, omdat het principale beroep niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad veroordeelde de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.050. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman en vier andere raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 18 december 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/01566
Datum18 december 2020
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 april 2020, nrs. 18/00676 en 18/00677, betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2007 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2018, nr. 17/05454, ECLI:NL:HR:2018:1203 (hierna: het verwijzingsarrest) is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch (nrs. 15/00429, 15/00462 en 15/00463), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.

3.Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

3.1
In het verwijzingsarrest is geoordeeld dat het verzuim het boekenonderzoek in het computersysteem van de Belastingdienst te vermelden, is aan te merken als een fout in de ruime en neutrale zin die aan dat begrip toekomt in artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR, en dat de omstandigheid dat bij het opleggen van de eerste navorderingsaanslag met de bevindingen van dat boekenonderzoek geen rekening is gehouden daarvan het gevolg is.
3.2
Na verwijzing was onder meer, en voor zover voor beoordeling van het middel van belang, in geschil of voor belanghebbende redelijkerwijs kenbaar was dat de eerste navorderingsaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
3.3
Het middel bestrijdt het oordeel dat dit voor belanghebbende niet redelijkerwijs kenbaar was. Het middel faalt. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

4.Het voorwaardelijke incidentele beroep

Aangezien het principale beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld. Gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt daarom het incidentele beroep .

5.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.050 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, M.A. Fierstra, J. Wortel en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2020.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 532.