ECLI:NL:HR:2020:203
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 oktober 2018, met nummer 17/00581. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 16/541) betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010. De Staatssecretaris van Financiën was de tegenpartij in deze procedure.
De Hoge Raad heeft het middel dat door belanghebbende is voorgesteld, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet noodzakelijk om de redenen voor dit oordeel te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 7 februari 2020, door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.