Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
15 december 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in een strafzaak die betrekking heeft op een woningoverval op Bonaire. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld, waarbij de dood van een politieagent het gevolg was, en van medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld. De Hoge Raad heeft op 15 december 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 18/02395.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waaronder de vraag of het vuurwapengeweld dat heeft geleid tot de dood van de agent, gepleegd is met het oogmerk zoals omschreven in de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht BES. Daarnaast werd er een verweer gevoerd dat de verdachte ontslagen diende te worden van alle rechtsvervolging wegens vrijwillige terugtred, zoals bedoeld in artikel 48b van het Wetboek van Strafrecht BES.
De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn van de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 16 jaren met 7 maanden, waardoor de nieuwe straf 15 jaren en 5 maanden bedraagt. De overige klachten van de verdachte werden verworpen, en de Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf.