Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
24 november 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 april 2019. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, die niet is bijgestaan door een advocaat die cassatiemiddelen heeft ingediend. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, omdat de betrokkene niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om binnen de gestelde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat deze verplichting niet is nageleefd, wat betekent dat het beroep niet in behandeling kan worden genomen. De Hoge Raad heeft daarom het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz.