ECLI:NL:HR:2020:1815
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van B.V. [X] tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake naheffingsaanslagen loonheffingen
In deze zaak heeft B.V. [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 maart 2020. Dit hoger beroep was gericht tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking hadden op naheffingsaanslagen in de loonheffingen over de jaren 2009 tot en met 2014, alsook op de daarbij opgelegde boetes. De belanghebbende heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 20 november 2020.