ECLI:NL:HR:2020:1723

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
20/03392
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk ontslag en herplaatsing van een rechter in verband met gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 oktober 2020 een arrest gewezen met betrekking tot de herplaatsing en gedeeltelijk ontslag van een rechter in verband met gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. De Procureur-Generaal heeft op 6 oktober 2020 een vordering ingediend tot herplaatsing van de betrokkene in zijn ambt van rechter voor 20 uur per week en ontslag voor 8,8 uur, met ingang van 1 januari 2021. De vordering was gebaseerd op artikel 46k van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra). De Procureur-Generaal heeft verschillende documenten overgelegd ter ondersteuning van de vordering, waaronder een Functie Mogelijkheden Lijst en rapportages van arbeidsdeskundig onderzoek.

Op 26 oktober 2020 heeft de Hoge Raad in raadkamer het onderzoek ingesteld, waarbij de betrokkene en de president van de rechtbank op de hoogte zijn gesteld van het tijdstip van het onderzoek. Geen van beiden heeft de wens geuit om gehoord te worden. De Procureur-Generaal heeft de vordering mondeling toegelicht in raadkamer.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene, die als rechter in de rechtbank is benoemd, een voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar is. Gezien de overgelegde stukken en het onderzoek in raadkamer, concludeert de Hoge Raad dat de betrokkene voor 20 uur als maximaal haalbare werktijd kan worden herplaatst en dat hij voor de overige 8,8 uur in aanmerking komt voor ontslag. De Hoge Raad heeft vervolgens besloten om de betrokkene te herplaatsen in zijn ambt van rechter voor 20 uur en hem voor 8,8 uur te ontslaan, beide met ingang van 1 januari 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VIERDE KAMER
Nummer20/03392
Datum30 oktober 2020
ARREST
op een vordering, als bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden van 6 oktober 2020, tot herplaatsing en deeltijdontslag als rechterlijk ambtenaar van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboorteplaats] 1963, wonende te [woonplaats] ,
hierna: de betrokkene.

1.De vordering van de Procureur-Generaal

De Procureur-Generaal heeft op 6 oktober 2020 schriftelijk gevorderd dat de Hoge Raad de betrokkene op de voet van artikel 46k, lid 1 en lid 5, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) zal herplaatsen in zijn ambt van rechter in de [rechtbank] voor 20 uur en zal ontslaan voor 8,8 uur, beide met ingang van 1 januari 2021.
Bij de vordering heeft de Procureur-Generaal de volgende stukken overgelegd:
a. de brief van de president van de [rechtbank] (hierna ook: de rechtbank) van 19 februari 2020, aan de Procureur-Generaal, houdende een verzoek tot vordering van herplaatsing en gedeeltelijk ontslag van de betrokkene, met als bijlagen een Functie Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 januari 2019 en de Rapportage Arbeidsdeskundig onderzoek van 24 april 2019;
b. de e-mailwisseling tussen de Procureur-Generaal en de rechtbank, met als bijlagen de beslissing van het UWV van 6 januari 2020 en een afschrift van het Koninklijk Besluit van benoeming van 27 februari 2013;
c. de brief van de Procureur-Generaal van 10 september 2020 aan de betrokkene, waarbij hij in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen op het al dan niet instellen van een vordering bij de Hoge Raad;
d. de brief van de betrokkene van 18 september 2020 waarin hij aangeeft geen gebruik te maken van de mogelijkheid om te worden gehoord.

2.De raadkamer

Op 26 oktober 2020 is door de Hoge Raad in raadkamer het onderzoek, als bedoeld in artikel 46p, lid 1, Wrra, ingesteld.
De betrokkene en de president van de rechtbank zijn bij brief van 7 oktober 2020 in kennis gesteld van het tijdstip waarop de Hoge Raad het onderzoek in raadkamer zou instellen. Daarbij is te kennen gegeven dat hun aanwezigheid in raadkamer niet nodig is. Geen van beiden heeft de wens geuit om gehoord te worden.
De Procureur-Generaal heeft de vordering in raadkamer mondeling toegelicht.

3.Beoordeling

3.1
De betrokkene is rechter in de [rechtbank] en derhalve een voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 46b Wrra. Zijn werktijd is vastgesteld op 28,8 uur per week.
3.2
Artikel 46k, lid 1 en lid 5, Wrra bepaalt dat aan de rechterlijk ambtenaar, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, door de Hoge Raad een ander ambt of andere functie kan worden opgedragen, indien sprake is van passende arbeid. Indien een ambt wordt opgedragen voor minder uren dan het aantal uren dat hij zijn oorspronkelijke ambt gemiddeld per week vervulde, wordt hij door de Hoge Raad tevens ontslagen voor het meerdere aantal uren.
3.3
Gelet op de door de Procureur-Generaal overgelegde stukken, waaronder met name het rapport van het arbeidskundig onderzoek, en het in raadkamer ingestelde onderzoek, is de Hoge Raad van oordeel dat er voldoende gronden aanwezig zijn om aan te nemen dat voor de betrokkene 20 uur als de maximaal haalbare werktijd beschouwd dient te worden en dat deze uren door herplaatsing in het ambt van rechter kunnen worden ingevuld. Dit leidt vervolgens tot de conclusie dat de betrokkene voor de overige 8,8 uur van zijn werktijd voor ontslag als rechterlijk ambtenaar in aanmerking komt.

4.Beslissing

De Hoge Raad herplaatst [betrokkene] , in zijn ambt van rechter in de [rechtbank] voor 20 uur en ontslaat hem voor 8,8 uur, beide met ingang van 1 januari 2021.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris als voorzitter, vice-president V. van den Brink, en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, A.L.J. van Strien en F.J.P. Lock, in bijzijn van de griffier J. Storm, en is in het openbaar uitgesproken op
30 oktober 2020.