Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
27 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 januari 2020. Het beroep was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door de advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die voortvloeit uit een veroordeling voor medeplegen van oplichting en deelname aan een criminele organisatie. De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft en dat de betrokkene geen kans krijgt om zijn zaak verder te bepleiten in cassatie. De beslissing van de Hoge Raad is genomen in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P. Bakker en is openbaar uitgesproken.