Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
27 oktober 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 10 juli 2019 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1981, was aangeklaagd voor valsheid in geschrift, poging tot oplichting en begunstiging. De zaak betrof een verkeersongeval waarbij de verdachte zich voordeed als bestuurder van een auto en in strijd met de waarheid een aanrijdingsformulier invulde en naar haar verzekeraar stuurde. De verdediging stelde dat het hof in strijd met artikel 359.2 van het Wetboek van Strafvordering had verzuimd gemotiveerd te beslissen op het beroep van de raadsman over de overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het beroep is derhalve verworpen.