ECLI:NL:HR:2020:1633

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
19/02613
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over teeltpachtovereenkomst en registratievereiste

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een geschil over een teeltpachtovereenkomst. Eiseres tot cassatie, aangeduid als [verpachter], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de vraag of er sprake is van een teeltpachtovereenkomst in de zin van artikel 70f van de Pachtwet (oud) of van reguliere pacht. Een belangrijk aspect van de zaak is het dwingendrechtelijke vereiste van registratie van de pachtovereenkomst.

De Hoge Raad heeft de klachten van [verpachter] over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft het beroep van [verpachter] verworpen en [verpachter] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 407,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/02613
Datum16 oktober 2020
ARREST
In de zaak van
[verpachter],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [verpachter],
advocaat: J.A.M.A. Sluysmans,
tegen
[pachter],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [pachter],
advocaat: H.J.W. Alt.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak 5984261 \ PA EXPL 17-4 WD van de pachtkamer in de rechtbank Noord-Holland van 3 januari 2018;
het arrest in de zaak 200.237.255 van de pachtkamer in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2019.
[verpachter] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[pachter] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verpachter] mede door N. van Triet.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [verpachter] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt [verpachter] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [pachter] begroot op € 407,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verpachter] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
16 oktober 2020.