In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een geschil over een teeltpachtovereenkomst. Eiseres tot cassatie, aangeduid als [verpachter], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de vraag of er sprake is van een teeltpachtovereenkomst in de zin van artikel 70f van de Pachtwet (oud) of van reguliere pacht. Een belangrijk aspect van de zaak is het dwingendrechtelijke vereiste van registratie van de pachtovereenkomst.
De Hoge Raad heeft de klachten van [verpachter] over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het beroep van [verpachter] verworpen en [verpachter] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 407,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.