In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een onteigeningszaak, waarbij de eisers de Provincie Groningen als verweerder hadden. De Hoge Raad verwijst naar het vonnis van de rechtbank en constateert dat de Provincie een verweerschrift heeft ingediend ter verwerping van het cassatieberoep. De zaak is door de advocaten van beide partijen toegelicht. De Advocaat-Generaal W.L. Valk heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers over het vonnis van de rechtbank beoordeeld. De Hoge Raad komt tot de conclusie dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis. Het is niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eisers in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 9 oktober 2020.