ECLI:NL:HR:2020:1591

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
19/03488
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers luchtvaartmaatschappij op grond van EG-Verordening 261/2004 wegens annulering vlucht

In deze zaak heeft Ryanair DAC, gevestigd in Dublin, Ierland, cassatie ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter. De passagiers, die een vlucht van Faro naar Eindhoven hadden geboekt voor 26 juli 2018, vroegen financiële compensatie van € 400 per persoon op grond van de Europese Verordening 261/2004, omdat de vlucht was geannuleerd. Ryanair voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk stakingen van het cabinepersoneel. De kantonrechter oordeelde echter dat Ryanair niet voldoende had aangetoond dat deze omstandigheden de annulering rechtvaardigden. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat Ryanair niet kon bewijzen dat de annulering was veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van Ryanair en stelde dat de passagiers recht hadden op compensatie. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de EU-regelgeving en de noodzaak voor hen om adequate bewijsvoering te leveren bij het inroepen van uitzonderingen op compensatieverplichtingen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/03488
Datum9 oktober 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
RYANAIR DAC,
gevestigd te Swords, Dublin, Ierland,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: Ryanair,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
1. [verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3. [verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna: de passagiers,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 7406104 van de rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2019.
Ryanair heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De passagiers hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Ryanair heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De passagiers hebben een vlucht geboekt voor 26 juli 2018 van Faro, Portugal, naar Eindhoven, Nederland.
(ii) Ryanair heeft de vlucht geannuleerd.
2.2
In dit geding verzoeken de passagiers op grond van de Verordening (EG) 261/2004 (hierna: de Verordening) [1] financiële compensatie van € 400,-- per persoon. Ryanair heeft zich verweerd met een beroep op buitengewone omstandigheden in de zin van art. 5 lid 3 van de Verordening, bestaande in stakingen van een deel van het cabinepersoneel.
2.3
De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen. [2] Daartoe heeft hij, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
De passagiers hebben op grond van art. 5 lid 1, onder c, van de Verordening in beginsel recht op de in art. 7 van de Verordening genoemde compensatie van € 400,-- per passagier. (rov. 4.5)
De luchtververvoerder is niet verplicht die compensatie te betalen indien hij kan aantonen dat sprake is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden (art. 5 lid 3 van de Verordening). Deze regel geldt zowel in geval van annulering als in geval van vertraging van de vlucht. (rov. 4.6)
Ryanair heeft ten aanzien van de staking op 26 juli 2018 enkel summiere informatie verstrekt. Het had op de weg van Ryanair gelegen met stukken te onderbouwen dat de staking daadwerkelijk tot gevolg heeft gehad dat de onderhavige vlucht onvermijdelijk diende te worden geannuleerd. Dit heeft Ryanair nagelaten. Een staking van eigen personeel is in de regel een protestgeluid om een wens tot verbetering van het loon of andere arbeidsvoorwaarden kracht bij te zetten of om duidelijk te maken dat men het oneens is met (aangekondigd) beleid van de werkgever. Van belang is verder dat gebruikelijk is dat een vakbond de bij het betrokken personeel levende onvrede kenbaar maakt aan de werkgever en tracht daarover met de werkgever in gesprek te geraken alvorens naar het (zware) middel van staking te grijpen. Ryanair heeft niet toegelicht wanneer in dit geval (van te voren) met de vakbond is gesproken of wanneer onderhandelingen zijn gevoerd. Ryanair heeft enkel aangevoerd dat zij op het moment van staking in onderhandeling was met de vakbonden, maar hieruit volgt niet per definitie dat de staking voor Ryanair niet voorzienbaar was en ook niet dat Ryanair daadwerkelijk geen invloed erop had om de staking te voorkomen. (rov. 4.8)
Dit betekent dat Ryanair niet heeft aangetoond dat de annulering van de vlucht is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. Aan Ryanair komt daarom geen beroep toe op artikel 5 lid 3 van de Verordening. Het beroep op artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie kan niet tot een ander oordeel leiden. Of sprake is van een buitengewone omstandigheid dient immers per geval te worden beoordeeld. (rov. 4.9)

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de hiervoor in 2.3 weergegeven oordelen van de kantonrechter. Onderdeel 1 bepleit een uitbreiding van de in art. 80 lid 1 RO genoemde gronden van cassatie tot klachten over schending van het Unierecht of over het nalaten van de kantonrechter om aan het HvJEU een voor de beslissing van het geding relevante vraag te stellen over het Unierecht overeenkomstig art. 267, voorlaatste volzin, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU).
3.1.2
Uit art. 332 lid 1 Rv volgt dat partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis niet in hoger beroep kunnen komen als de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen, niet meer beloopt dan € 1.750,--. Die bepaling is van overeenkomstige toepassing op deze verzoekschriftprocedure op de voet van de Verordening Europese procedure voor geringe vorderingen [3] in verbinding met art. 2 lid 2 Uitvoeringswet verordening Europese procedure voor geringe vorderingen. Het verzoek waarover de kantonrechter had te beslissen, beloopt voor elke afzonderlijke verzoeker niet meer dan € 1.750,--. Tegen de beschikking van de kantonrechter stond derhalve geen hoger beroep open.
3.1.3
Art. 80 lid 1 RO bepaalt dat tegen een vonnis of een beschikking van een kantonrechter in een burgerlijke zaak waartegen geen hoger beroep kan of kon worden ingesteld, een partij slechts beroep in cassatie kan instellen wegens: (a) het niet inhouden van de gronden waarop het vonnis of de beschikking berust; (b) het niet in het openbaar gedaan zijn van het vonnis of, voor zover rechtens vereist, de beschikking; (c) onbevoegdheid; of (d) overschrijding van rechtsmacht.
De mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen tegen een niet voor hoger beroep vatbare uitspraak van de kantonrechter is daarmee beperkt tot gevallen van vormverzuim, waartoe ook motiveringsklachten behoren (art. 80 lid 1, onder a, RO), en bevoegdheidsoverschrijdingen.
De Hoge Raad heeft de in art. 80 lid 1 RO opgenomen gronden in zoverre uitgebreid dat als grond voor cassatie ook is aanvaard dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. [4]
3.1.4
Er bestaat geen aanleiding de in art. 80 lid 1 RO genoemde gronden van cassatie uit te breiden zoals door het middel voorgestaan. Het Unierecht vormt immers onderdeel van de Nederlandse rechtsorde en neemt voor de toepassing van art. 80 lid 1 RO geen uitzonderingspositie in.
3.1.5
Op het voorgaande stuiten de rechtsklachten van het middel af.
3.2
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Ryanair in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de passagiers begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.H. Sieburgh op
9 oktober 2020.

Voetnoten

1.Verordening (EG) Nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91, PbEU 2004, L 46/1.
2.Rechtbank Oost-Brabant 23 mei 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:7770.
3.Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, PbEU 2007, L 199/1, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015, PbEU 2015, L 341/1.
4.HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1490, rov. 3.7.2.