In deze zaak heeft Ryanair DAC, gevestigd in Dublin, Ierland, cassatie ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter. De passagiers, die een vlucht van Faro naar Eindhoven hadden geboekt voor 26 juli 2018, vroegen financiële compensatie van € 400 per persoon op grond van de Europese Verordening 261/2004, omdat de vlucht was geannuleerd. Ryanair voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk stakingen van het cabinepersoneel. De kantonrechter oordeelde echter dat Ryanair niet voldoende had aangetoond dat deze omstandigheden de annulering rechtvaardigden. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat Ryanair niet kon bewijzen dat de annulering was veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van Ryanair en stelde dat de passagiers recht hadden op compensatie. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de EU-regelgeving en de noodzaak voor hen om adequate bewijsvoering te leveren bij het inroepen van uitzonderingen op compensatieverplichtingen.