ECLI:NL:HR:2020:157
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch over reclamebelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Tilburg. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 februari 2019, nummer 18/00030, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nummer BRE 16/9202) over de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de reclamebelasting voor het jaar 2016.
Belanghebbende heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Na het verstrijken van de termijn voor de motivering van het beroep in cassatie, heeft belanghebbende een aanvullend geschrift ingediend, maar de Hoge Raad heeft dit stuk niet in overweging genomen. Het College van Burgemeester en Wethouders van Tilburg heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.