In deze zaak hebben eisers in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 januari 2019. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat J.F. de Groot, hebben hun zaak aangespannen tegen de publiekrechtelijke rechtspersonen Bureau Beheer Landbouwgronden en Provincie Limburg, gezamenlijk aangeduid als de Provincie c.s., die werden bijgestaan door advocaten J.W.H. van Wijk en M.E.M.G. Peletier. De Hoge Raad heeft de processtukken en de eerdere vonnissen en arresten in de zaak bestudeerd, waaronder de vonnissen van de rechtbank Limburg en de arresten van het gerechtshof.
De Hoge Raad heeft de klachten van eisers over het arrest van het hof beoordeeld. De Hoge Raad concludeert dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat het niet nodig is om te motiveren waarom de Hoge Raad tot dit oordeel is gekomen. De Hoge Raad heeft de zaak ambtshalve getoetst aan artikel 102 VWEU, maar heeft geen aanleiding gezien om de klachten van eisers te honoreren.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Het arrest is uitgesproken op 25 september 2020 door de raadsheren G. Snijders, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, waarbij M.J. Kroeze de uitspraak in het openbaar heeft gedaan.