ECLI:NL:HR:2020:1446
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 juni 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraak een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 2011, alsook een beschikking inzake heffingsrente.
Belanghebbende heeft verschillende middelen voorgesteld in zijn cassatieberoep. Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft hij een aanvullend geschrift ingediend, maar de Hoge Raad heeft op dat stuk geen acht geslagen. De Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd met een verweerschrift, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.