ECLI:NL:HR:2020:1439
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslagen loonheffingen en boetebeschikkingen
In deze zaak heeft [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 januari 2020, nrs. 18/00705 en 18/00706. Dit hoger beroep volgde op eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/3316 en 17/3317) betreffende naheffingsaanslagen in de loonheffingen die aan belanghebbende waren opgelegd voor de tijdvakken van 1 februari 2014 tot en met 31 december 2014 en van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015. Daarnaast waren er boetebeschikkingen en beschikkingen inzake belastingrente aan de orde.
Belanghebbende heeft in cassatie een middel voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering hoeven geven, aangezien het middel niet relevant was voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2020 door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.