Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft voorts - binnen de gestelde termijn voor het indienen van een conclusie van repliek - een geschrift ingediend, dat de Hoge Raad aanmerkt als een aanvulling op de conclusie van repliek.
Hoge Raad
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 december 2019. Dit beroep betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2016 en 2017. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelt dat het niet nodig is om te motiveren waarom de klachten ongegrond zijn, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. Daarnaast heeft belanghebbende een aanvullend geschrift ingediend, dat door de Hoge Raad als een aanvulling op de conclusie van repliek is aangemerkt. Na beoordeling van de klachten heeft de Hoge Raad besloten dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 18 september 2020 door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.