In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank oordeelde dat de Inspecteur de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden. Belanghebbende had aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2016 en 2017 ontvangen, waarbij de Inspecteur de opgevoerde verliezen uit onderneming en MKB-winstvrijstelling had gecorrigeerd. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en wees de zaken terug naar de Inspecteur om belanghebbende alsnog te horen. Belanghebbende ging in hoger beroep, maar het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten de zaken terug te wijzen naar de Inspecteur. Het Hof kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding, omdat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij schade had geleden door het handelen van de Inspecteur. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door de eerste meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2019.