ECLI:NL:HR:2020:1408

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
19/00771
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kansspelbelasting en de houder van een kansspel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de kansspelbelasting. De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2018. De zaak betreft de vraag wie als houder van een kansspel moet worden aangemerkt, in het bijzonder in het kader van de Wet op de kansspelbelasting (Wet KSB) en artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Belanghebbende, die in 2014 in Nederland woonde, had deelgenomen aan online pokerspelen via PokerStars.eu en had kansspelbelasting op aangifte voldaan of nageheven gekregen. De discussie spitste zich toe op de vraag of de houder van de online kansspelen gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie.

Het Gerechtshof had geoordeeld dat Rational Gaming Europe Limited (RGEL), gevestigd op [Z], de houder van de online kansspelen is. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het middel van de Staatssecretaris faalde. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat RGEL de organisator van de spelen is en dat de naheffingsaanslagen niet in strijd zijn met het Europese recht. Het incidentele beroep van belanghebbende werd verworpen, omdat dit niet strekte tot een gunstiger resultaat dan al voortvloeit uit de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad veroordeelde de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.063,20 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de Staatssecretaris van Financiën is een griffierecht van € 519 opgelegd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00771
Datum11 september 2020
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2018, nrs. 16/03507 tot en met 16/03511, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 15/457 tot en met 15/459, 15/3868 en 15/4359) betreffende de door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan kansspelbelasting over de tijdvakken juni 2014 en juli 2014 en de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de kansspelbelasting over de tijdvakken januari 2014 tot en met 31 mei 2014, augustus 2014 en september 2014. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.
De Staatssecretaris heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 31 december 2019 geconcludeerd tot gegrondverklaring van beide beroepen in cassatie (ECLI:NL:PHR:2019:1376, met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2019:1415).
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Belanghebbende woonde in 2014 in Nederland en heeft in de periode van 1 januari 2014 tot en met september 2014 deelgenomen aan online pokerspelen via de website PokerStars.eu (hierna: de spelen). Over de in de betreffende tijdvakken behaalde resultaten is kansspelbelasting op aangifte voldaan of van belanghebbende nageheven.
2.1.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de spelen als een buitenlands kansspel in de zin van artikel 2, lid 3, Wet op de kansspelbelasting (hierna: Wet KSB) moeten worden beschouwd.
2.1.3
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende kansspelbelasting is verschuldigd en meer in het bijzonder of de (naheffings)aanslagen in strijd zijn met artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of de houder van de spelen is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie. Als het antwoord op die vraag bevestigend luidt, is niet in geschil (i) dat het vrije verkeer van diensten binnen de Unie in dit geval van toepassing is, en (ii) dat dit verkeer wordt belemmerd door toepassing van het Nederlandse regime voor buitenlandse kansspelen in de Wet KSB.
2.2
Het Hof heeft vooropgesteld dat voor de beantwoording van de vraag wie is aan te merken als de houder van de spelen, bepalend is wie de organisator is, dat wil zeggen de zeggenschap heeft over de organisatie van die spelen. [1] Volgens het Hof dient daartoe te worden aangesloten bij de initiatiefnemer. Dit betreft degene die de organisatie op zich heeft genomen om het spel mogelijk te maken voor de Nederlandse spelers en ervoor zorgt dat het spel kan worden gespeeld, aldus het Hof. Na een beschrijving van de feitelijke gang van zaken omtrent het online spelen van poker via PokerStars.eu, is het Hof overgegaan tot een weging van de factoren met betrekking tot de organisatie van die spelen die wijzen op Rational Gaming Europe Limited (RGEL), een op [Z] gevestigde vennootschap, respectievelijk op een andere betrokken groepsvennootschap die buiten het grondgebied van de Europese Unie is gevestigd. Op grond daarvan is het Hof tot de slotsom gekomen dat RGEL dient te worden aangemerkt als de houder van de online kansspelen die via PokerStars.eu worden aangeboden. Het Hof heeft daartoe met name waarde gehecht aan het feit dat op [Z] sprake is van een zelfstandige organisatie, die niet slechts voorbereidende of ondersteunende werkzaamheden verricht.
2.3
Het hiertegen gerichte middel faalt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 19/00769 (ECLI:NL:HR:2020:1343), waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht. Het middel voor het overige kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het in het incidentele beroep in cassatie voorgestelde middel
Aangezien het incidentele beroep niet strekt tot verkrijging van een voor belanghebbende gunstiger resultaat dan al voortvloeit uit de uitspraak van het Hof, is dat beroep kennelijk alleen ingesteld voor het geval het principale beroep tot vernietiging van die uitspraak zou leiden. Dat geval doet zich niet voor, zodat het incidentele beroep gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt.

4.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 19/00769, 19/00772, 19/00773 en 19/00778 met deze zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op een vijfde van € 5.316, derhalve € 1.063,20 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris als voorzitter, de vice-president G. de Groot en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2020.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 519.

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:356.