ECLI:NL:HR:2020:1343

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
19/00769
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kansspelbelasting en de houder van een kansspel in het kader van Europese regelgeving

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft de naheffingsaanslag in de kansspelbelasting die aan belanghebbende was opgelegd over het tijdvak oktober 2013, naar aanleiding van zijn deelname aan online pokerspelen via de website PokerStars.eu. De Hoge Raad behandelt de vraag wie als houder van een kansspel moet worden aangemerkt, in het licht van de Europese regelgeving, met name artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 16 maart 2018, waarin de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het Hof heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de houder van de online kansspelen Rational Gaming Europe Limited (RGEL) is, een vennootschap gevestigd op Malta. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat RGEL de zeggenschap heeft over de organisatie van de spelen en dat er sprake is van een zelfstandige organisatie op Malta.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld door te concluderen dat RGEL de houder van de kansspelen is. Het middel van de Staatssecretaris, dat betoogt dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven van het begrip houder, wordt verworpen. De Hoge Raad concludeert dat het Hof alle relevante omstandigheden heeft afgewogen en zijn oordeel voldoende heeft gemotiveerd. Het incidentele beroep van belanghebbende wordt als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet leidt tot een gunstiger resultaat dan de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00769
Datum11 september 2020
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2018, nr. 18/00139, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de kansspelbelasting over het tijdvak oktober 2013. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2018, nr. 17/02691, ECLI:NL:HR:2018:356 (hierna: het verwijzingsarrest), is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem–Leeuwarden (nr. 16/00094), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof ’s–Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.
De Staatssecretaris heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 31 december 2019 geconcludeerd tot gegrondverklaring van beide beroepen in cassatie (ECLI:NL:PHR:2019:1375, met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2019:1415).
Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1
Belanghebbende woont in Nederland en heeft in oktober 2013 deelgenomen aan online pokerspelen via de website PokerStars.eu (hierna: de spelen). Over het door hem in oktober 2013 met die spelen behaalde resultaat is kansspelbelasting van belanghebbende nageheven.
3.1.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de spelen als een buitenlands kansspel in de zin van artikel 2, lid 3, Wet op de kansspelbelasting (hierna: Wet KSB) moeten worden beschouwd.
3.1.3
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende kansspelbelasting is verschuldigd en meer in het bijzonder of de naheffingsaanslag in strijd is met artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of de houder van de spelen is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie. Als het antwoord op die vraag bevestigend luidt, is niet in geschil (i) dat het vrije verkeer van diensten binnen de Unie in dit geval van toepassing is, en (ii) dat dit verkeer wordt belemmerd door toepassing van het Nederlandse regime voor buitenlandse kansspelen in de Wet KSB.
3.2
Het Hof heeft vooropgesteld dat volgens het verwijzingsarrest voor de beantwoording van de vraag wie is aan te merken als de houder van de spelen, bepalend is wie de organisator is, dat wil zeggen de zeggenschap heeft over de organisatie van die spelen. [1] Volgens het Hof dient daartoe te worden aangesloten bij de initiatiefnemer. Dit betreft degene die de organisatie op zich heeft genomen om het spel mogelijk te maken voor de Nederlandse spelers en ervoor zorgt dat het spel kan worden gespeeld, aldus het Hof. Na een beschrijving van de feitelijke gang van zaken omtrent het online spelen van poker via PokerStars.eu, is het Hof overgegaan tot een weging van de factoren met betrekking tot de organisatie van die spelen die wijzen op Rational Gaming Europe Limited (RGEL), een op Malta gevestigde vennootschap, respectievelijk op een andere betrokken groepsvennootschap die buiten het grondgebied van de Europese Unie is gevestigd. Op grond daarvan is het Hof tot de slotsom gekomen dat RGEL dient te worden aangemerkt als de houder van de online kansspelen die via PokerStars.eu worden aangeboden. Het Hof heeft daartoe met name waarde gehecht aan het feit dat op Malta sprake is van een zelfstandige organisatie, die niet slechts voorbereidende of ondersteunende werkzaamheden verricht.
3.3
Het middel betoogt dat het Hof, door aan te knopen bij de initiatiefnemer, is uitgegaan van een onjuiste uitleg van het begrip houder van een kansspel. Het Hof had moeten onderzoeken of RGEL de zeggenschap heeft verkregen over de organisatie van de spelen, aldus het middel. Verder betoogt het middel dat het Hof zijn oordeel over het houderschap van de spelen onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.4.
Het middel gaat terecht ervan uit dat het enkele feit dat iemand het initiatief neemt voor de organisatie van een kansspel niet voldoende is om te kunnen aannemen dat hij is aan te merken als de organisator van dat spel. Uit de hiervoor in 3.2 bedoelde overwegingen van het Hof moet echter worden afgeleid dat het Hof niet alleen erop heeft gelet wie het initiatief tot het houden van de spelen heeft genomen, maar ter beantwoording van de vraag wie de houder is van de spelen alle omstandigheden van het geval heeft afgewogen en daarbij terecht de maatstaf van het verwijzingsarrest heeft toegepast (zeggenschap over de organisatie van de spelen). Het Hof heeft onderzocht wie de organisatie van de spelen op zich heeft genomen, en heeft kennelijk het oog gehad op de zeggenschap daarover door met name waarde te hechten aan de omstandigheid dat op Malta sprake is van een zelfstandige organisatie, die niet slechts voorbereidende of ondersteunende werkzaamheden verricht. Het Hof heeft daarbij geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent de begrippen organisatie en zeggenschap. Voor het overige kan zijn oordeel over de vraag wie in dit geval de houder van de spelen is wegens de verwevenheid van dat oordeel met waarderingen van feitelijke aard in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. Dit oordeel is naar behoren gemotiveerd. Het middel faalt daarom.
4. Beoordeling van het in het incidentele beroep in cassatie voorgestelde middel
Aangezien het incidentele beroep niet strekt tot verkrijging van een voor belanghebbende gunstiger resultaat dan al voortvloeit uit de uitspraak van het Hof, is dat beroep kennelijk alleen ingesteld voor het geval het principale beroep tot vernietiging van die uitspraak zou leiden. Dat geval doet zich niet voor, zodat het incidentele beroep gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt.

5.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 19/00771, 19/00772, 19/00773 en 19/00778 met deze zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op een vijfde van € 5.316, derhalve € 1.063,20 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris als voorzitter, de vice-president G. de Groot en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2020.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 519.

Voetnoten

1.Zie het verwijzingsarrest, Hoge Raad 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:356.