ECLI:NL:HR:2020:1404
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J. Koopman
- E.N. Punt
- P.M.F. van Loon
- L.F. van Kalmthout
- E.F. Faase
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van erfgenamen tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de erfgenamen van [A], die gewoond hebben te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie is gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 maart 2019, nummer 18/00045, die op zijn beurt weer voortvloeit uit een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nummer BRE 16/7431). De kwestie betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010, die aan [A] was opgelegd, evenals de beschikking inzake heffingsrente die daarbij was gegeven.
De belanghebbenden hebben een aantal middelen voorgesteld in hun cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 11 september 2020 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en E.F. Faase, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.