ECLI:NL:HR:2020:1393
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen wrakingsbeslissing
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de beslissing van de Rechtbank Limburg van 24 juni 2020. De Rechtbank had eerder een verzoek tot wraking behandeld, maar de Hoge Raad oordeelt dat tegen de beslissing op een verzoek om wraking geen rechtsmiddel openstaat, zoals bepaald in artikel 8:18, lid 5, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad concludeert dat er geen redenen zijn om van dit wettelijk voorschrift af te wijken. De wrakingskamer heeft niet in strijd met het recht gehandeld door ook op een tegen haar zelf gericht wrakingsverzoek te beslissen. Hierdoor is het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld. Er zijn geen redenen gevonden om de belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de geldende rechtsregels omtrent wraking en cassatie. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.