ECLI:NL:HR:2020:1385
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2020 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank had op 16 december 2019 uitspraak gedaan in een verzet tegen een eerdere uitspraak van 1 juli 2019. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld, waarbij het griffierecht een cruciale rol speelde. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 8 april 2020 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Ondanks dat belanghebbende een brief had ontvangen over de afhaallocatie, is het griffierecht niet voldaan. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de brief wegens onbestelbaarheid was teruggezonden en dat er adresverificatie heeft plaatsgevonden. De griffier heeft belanghebbende vervolgens op 15 mei 2020 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 12 juni 2020 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.