ECLI:NL:HR:2020:1328
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake naheffingsaanslagen loonheffingen
In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 september 2019, waarin het Hof uitspraak deed op het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraken, genummerd LEE 18/522 en 18/523, beslissingen genomen over aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de loonheffingen voor de tijdvakken van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 en van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012, alsook over de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffings- en belastingrente.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen tegen de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet nodig voor de Hoge Raad om te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2020.