In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van Enexis Netbeheer B.V. (hierna: Endinet) tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Endinet had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarin de rechtsgeldigheid van de opzegging van overeenkomsten tussen gasnetbeheerder Endinet en verschillende gemeenten werd betwist. De gemeenten, te weten de Gemeente Veghel, de Gemeente Bernheze en de Gemeente Uden, hebben een verweerschrift ingediend. De zaak is door de advocaten van beide partijen toegelicht, waarbij Endinet ook werd bijgestaan door T. van Tatenhove.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink was dat het cassatieberoep moest worden verworpen. De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en Endinet veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de gemeenten zijn begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien Endinet deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak heeft voldaan.