ECLI:NL:HR:2020:1278

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
19/05472
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X1] N.V. en [X2] B.V. C.S. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008. De Hoge Raad heeft eerder op 7 december 2018 een arrest gewezen waarin de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam werd vernietigd en de zaak werd verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Op 18 oktober 2019 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan, waartegen belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2020 door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, samen met de raadsheren M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/05472
Datum17 juli 2020
ARREST
in de zaak van
[X1] N.V., [X2] B.V. C.S. te Laren (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 oktober 2019, nr. BK-18/01114, betreffende de aan belanghebbende over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 7 december 2018, nr. 17/01767, ECLI:NL:HR:2018:2260, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (nr. 16/00235), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft het middel over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat dit middel niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2020.