Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
,aldus het Hof.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de invordering van kosten die aan belanghebbende in rekening zijn gebracht na een naheffingsaanslag in de loonheffingen over het jaar 2011. De naheffingsaanslag werd op 13 december 2016 betekend, waarbij de belastingdeurwaarder aangaf dat de aanslag terstond invorderbaar was. Tevens werd op dat moment een dwangbevel betekend, waarin de kosten van de invordering werden vermeld.
Belanghebbende betwistte de rechtmatigheid van de in rekening gebrachte kosten, omdat zij stelde dat zij niet in de gelegenheid was geweest om kennis te nemen van de naheffingsaanslag. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had eerder geoordeeld dat belanghebbende voldoende gelegenheid had om de aanslag te betalen, aangezien zij op dezelfde dag om 13.30 uur kennis had genomen van de aanslag. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat de kosten terecht in rekening zijn gebracht.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak benadrukt dat het niet relevant is of de betaling binnen twee dagen als een opschortende of ontbindende voorwaarde moet worden gezien. De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.