In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de uitleg van de polisvoorwaarden van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, waarbij de Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. als verweerder optreedt. Eiser heeft eerder in de feitelijke instanties, waaronder de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof, zijn standpunt naar voren gebracht. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank van 13 januari 2016 en 5 oktober 2016, alsook naar het arrest van het hof van 26 februari 2019. De Hoge Raad heeft de klachten van eiser over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. In de beslissing heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.