Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
lijdt of heeft geleden aan aandoeningen, ziekten en/of gebreken(…)”: “
de ziekte van Lyme”. Daarover heeft hij voorts gemeld dat hij tot en met oktober 2006 daarvoor onder behandeling heeft gestaan van de huisarts en dat hem daarvoor antibiotica zijn voorgeschreven.
Waaruit bestaan de klachten”, geantwoord: “
vermoeidheid/pijn hele lichaam/misselijkheid/migraine/spierklachten”.
Wij vernamen van onze medische adviseur dat uit de beschikbare medische informatie blijkt dat er geen objectief vast te stellen stoornissen zijn gevonden. Dit houdt in dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis en bestaat er geen recht op uitkering.”
Wij hebben besloten de claim van [appellant] te erkennen en een uitkering te verlenen. Wij tekenen daarbij wel aan dat wij nog in afwachting zijn van informatie van de specialist. (…) Mocht uit deze informatie zaken naar voren komen waardoor wij alsnog een ander standpunt innemen, dan laten wij u dat direct weten.”
naar de stand van zaken met betrekking tot het verzoek dat verzekerde 100% arbeidsongeschikt is”.
“Onze medisch adviseur heeft het rapport van [hof: Verhagen] ontvangen en beoordeeld. Hij komt tot de conclusie dat voor uw klachten geen medisch aantoonbare afwijkingen door ziekte of een ongeval is gevonden. (…) Omdat u niet arbeidsongeschikt bent volgens onze polisvoorwaarden eindigt uw uitkering per vandaag.”
3.Beoordeling
Er is”, zo constateert hij in zijn brief van 8 januari 2013, “
sprake van een sterk positieve Borrelia IgG (antistoffen) dit kan echter geen onderscheid maken tussen een persisterende infectie dan wel een oude genezen infectie. Ik vond geen aanwijzingen voor een andere somatische oorzaak.” Daartegenover staat dat internist-infectioloog Verhagen in zijn medische rapportage die op verzoek van Delta Lloyd op 9 november 2011 tot stand is gekomen, verklaart dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor de ziekte van Lyme. “
Met name is er geen sprake van (myo-)carditis of atrioventrixculaire geleidingsstoornissen, geen objectieve neurologische stoornissen, normale bevindingen in de liquor cerebrospinalis (geen Borrelia antistoffen, negatieve Borrelia PCR), normale EEG en MRI, geen objectiveerbare artritis (niet bij klinisch lichamelijk onderzoek door reumatoloog en niet bij beeldvormend onderzoek)”,zo rapporteert Verhagen. “
De enige positieve bevinding is een positieve Elisa en Blot voor IgG antistoffen tegen Borrelia dit betekent dat betrokkene ooit is besmet door Borrelia maar zeker niet dat hij de ziekte van Lyme heeft.” Naar aanleiding van een in opdracht van Delta Lloyd verricht onderzoek bij [appellant] heeft internist-infectioloog i.o. dr. J.W.R. Hovius (hierna: Hovius) in zijn rapportage d.d. 23 november 2012 mede namens internist-infectioloog dr. M. van Vugt opgemerkt dat met de antistoffen tegen Borrelia niet wordt gedifferentieerd tussen een doorgemaakte of actieve ziekte van Lyme. Voorts wordt hierin het volgende overwogen: “
Gezien de weinig specifieke klachten, de eerdere antibiotische behandelingen, een negatieve lumbaalfunctie elders is het onwaarschijnlijk dat er sprake is van actieve ziekte van Lyme (een persisterende Borrelia infectie)”. Op basis van deze medische rapportages heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat objectief medisch vaststaat dat de beperkingen van [appellant] hun oorzaak vinden in een ziekte van Lyme. In hoger beroep heeft [appellant] ter onderbouwing van zijn stellingen twee brieven d.d. 8 mei 2017 respectievelijk 15 september 2017 overgelegd van een arts van de Oosteinde Walborg Kliniek, Centrum voor preventieve en curatieve geneeskunde, dr. S.J.G. Kingma (hierna Kingma). Daarin concludeert Kingma met zoveel woorden dat bij [appellant] de diagnose chronische ziekte van Lyme behoort te worden gesteld.
op basis van het totaal aan gegevens: de klachten en het onderzoek”, niet nader ingevuld, toegelicht of onderbouwd aan de hand van medische literatuur of de CBO-richtlijn Lymeziekte uit juli 2013. [appellant] heeft zich evenmin concreet beroepen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat zijn klachten in relatie staan tot een objectief medisch te diagnosticeren persisterende ziekte van Lyme. Dit betekent dat [appellant] de hierboven aangehaalde conclusies van Verhagen en Hovius niet heeft weten te weerleggen. Zijn verwijzing naar de stelling van Kingma dat de klachten van [appellant] in hun brede samenstelling een uitstekende illustratie zijn van de klachten die chronische Lymepatiënten ondervinden en een beeld schetsen van persisterende ziekte van Lyme, is daartoe onvoldoende. Voor zover [appellant] zich op het standpunt stelt dat bij hem sprake is van de aandoening CVS/ME met bijbehorende beperkingen als een andere toereikende medische grondslag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, overweegt het hof dat [appellant] heeft nagelaten de door hem overgelegde medische stukken die deze conclusie zouden kunnen dragen, toe te lichten. De in het geding gebrachte stukken en brieven uit de behandelende sector bieden zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen voldoende feitelijke onderbouwing van de stelling dat sprake is van een objectief medisch vast te stellen stoornis die in relatie staat tot ziekte of ongeval en daarmee van een door de polis gedekte arbeidsongeschiktheid.