Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
7 juli 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1964. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 februari 2019. De verdachte had geen cassatiemiddelen ingediend, wat betekent dat er geen klachten waren geformuleerd tegen de eerdere uitspraak. De advocaat-generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet een termijn stelt waarbinnen een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien aan deze verplichting niet is voldaan, kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. Dit leidde tot de beslissing dat het beroep van de verdachte niet ontvankelijk is verklaard.