Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
zetelende te Heerlen,
2.Uitgangspunten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
3 juli 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende onteigeningsrecht. De eisers, bestaande uit vier partijen, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin hen was bevolen om teveel ontvangen voorschotten op schadeloosstelling terug te betalen aan de Gemeente Heerlen. De rechtbank had in een eerder vonnis van 5 december 2018 vastgesteld dat de eisers een bedrag van € 177.483,75 respectievelijk € 158.496,94 teveel hadden ontvangen en hen veroordeeld om dit bedrag terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De eisers stelden dat de rechtbank niet ambtshalve de veroordeling tot terugbetaling uitvoerbaar bij voorraad had kunnen verklaren en dat de veroordeling tot betaling van wettelijke rente niet was gevorderd door de Gemeente.
De Hoge Raad oordeelde dat de onteigeningsrechter op grond van artikel 54t lid 3 van de Onteigeningswet verplicht is om een veroordeling tot terugbetaling uit te spreken wanneer iemand meer heeft ontvangen dan hem toekomt. Dit betekent dat de rechter ook zonder een daartoe strekkende vordering de veroordeling kan uitspreken en kan verbinden aan een termijn voor terugbetaling, evenals de wettelijke rente kan toekennen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en oordeelde dat de overige klachten van de eisers niet tot cassatie konden leiden. De kosten van het geding in cassatie werden aan de zijde van de Gemeente begroot op € 882,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.