Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
7 juli 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die betrokken was bij illegale handel in medicijnen en gewoontewitwassen. Het hof had eerder vastgesteld dat de betrokkene een ontnemingsmaatregel was opgelegd van € 780.723,19, gebaseerd op een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 907.143,19. De betrokkene stelde dat een verbeurdverklaard bedrag van € 300.490, dat was aangetroffen bij een medeveroordeelde, in mindering moest worden gebracht op zijn betalingsverplichting.
De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelt dat, ook al is het verbeurdverklaarde bedrag niet onder de betrokkene in beslag genomen, er onder bijzondere omstandigheden grond kan zijn om de waarde van dat voorwerp in mindering te brengen op de betalingsverplichting. De Hoge Raad concludeert dat het hof de verwerping van het verweer van de betrokkene ontoereikend heeft gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat de betrokkene in beginsel een vordering op de medeveroordeelde heeft, doet hier niet aan af. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel en de mogelijkheid om verbeurdverklaarde bedragen in mindering te brengen op betalingsverplichtingen, zelfs als deze bedragen niet direct onder de betrokkene zijn in beslag genomen.