ECLI:NL:HR:2020:1193

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
20/00835
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 januari 2020, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 23 oktober 2019 werd behandeld.

De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 11 april 2020 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Ondanks dat de brief volgens Track&Trace was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. De griffier heeft belanghebbende op 15 mei 2020 de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De argumenten die belanghebbende in zijn brief van 5 juni 2020 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken op 3 juli 2020 en is gewezen door vice-president R.J. Koopman, met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/00835
Datum3 juli 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 januari 2020, nr. BRE 19/1619, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 23 oktober 2019.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 11 april 2020 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 15 mei 2020 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 5 juni 2020 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2020.