ECLI:NL:HR:2020:1191
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 oktober 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld. De zaak betrof de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente voor het jaar 2015.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie onderzocht. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 15 januari 2020 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Ondanks dat de brief op het opgegeven adres was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. Op 26 februari 2020 heeft de griffier belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Deze termijn eindigde op 25 maart 2020, maar belanghebbende heeft hier niet tijdig op gereageerd. De brief die op 26 maart 2020 bij de Hoge Raad is ingekomen, werd als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 3 juli 2020.