ECLI:NL:GHARL:2019:9132

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
18/01225
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot PGB-inkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.186. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

De zaak draait om de vraag of de PGB-inkomsten die belanghebbende heeft ontvangen voor zorg verleend aan [A] terecht zijn gerekend tot het inkomen uit werk en woning. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur terecht het bedrag van € 15.548 aan PGB-inkomsten heeft gerekend, ondanks de argumenten van belanghebbende dat deze uitkeringen buiten beschouwing zouden moeten blijven vanwege overgangsrecht. Het Hof stelt vast dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 2015 vergoedingen heeft ontvangen voor zijn zorgwerkzaamheden, die als inkomen moeten worden aangemerkt.

Daarnaast is in geschil of de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet wist dat belanghebbende gehoord wilde worden, aangezien belanghebbende niet op de uitnodiging tot een hoorgesprek heeft gereageerd. Het Hof concludeert dat er geen sprake is van schending van de hoorplicht. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 18/01225
uitspraakdatum: 29 oktober 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 november 2018, nummer LEE 18/1205, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.186. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren in 1970, ongehuwd en woonachtig te [Z] . Op hetzelfde adres als belanghebbende is woonachtig [A] (hierna: [A] ). Aan [A] was voor 1 januari 2015 door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) toegekend. Belanghebbende heeft aan [A] zorg verleend, waarvoor hij een vergoeding heeft gekregen ten laste van het PGB (hierna: de PGB-inkomsten van belanghebbende).
2.2.
In verband met de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: WMO) heeft [A] bij de gemeente Emmen een aanvraag ingediend voor toekenning van een PGB. Dit verzoek is door de gemeente afgewezen. Tegen de afwijzing van dit verzoek loopt thans nog een door belanghebbende namens [A] ingestelde procedure bij de Centrale Raad van beroep.
2.3.
De SVB heeft aan de Belastingdienst opgave gedaan van door belanghebbende genoten inkomsten die zijn betaald uit het aan [A] toegekende PGB. Volgens deze opgave heeft belanghebbende in het jaar 2015 € 15.548 aan inkomen genoten, waarop € 2.015 aan loonheffing en € 755 aan bijdrage Zorgverzekeringwet is ingehouden.
2.4.
Belanghebbende heeft aangifte in de IB/PVV gedaan en daarin voormelde PGB-inkomsten van € 15.548 opgenomen. De Inspecteur heeft overeenkomstig de aangifte een aanslag in de IB/PVV opgelegd.
2.5.
Op 26 januari 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. In het bezwaarschrift, met dagtekening 23 januari 2018, maakt belanghebbende melding van ernstige gezondheidsklachten (slaapapneu), waarvoor hij op 5 februari 2018 in een ziekenhuis in Utrecht zal worden opgenomen om een ingrijpende operatie te ondergaan. Volgens belanghebbende zijn diens gezondheidsproblemen veroorzaakt door de sinds 2015 lopende gerechtelijke procedures tussen [A] en de gemeente Emmen over toepassing van de WMO. Volgens het bezwaarschrift heeft belanghebbende vanaf juli 2015 geen salaris meer ontvangen van de SVB omdat [A] in het overgangsrecht is terechtgekomen en de PBG via de zorg van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) is gestopt. Daarom moet het inkomen € 6.300 lager worden vastgesteld. Bij het bezwaarschrift zijn diverse stukken gevoegd met betrekking tot de gezondheidsproblemen van belanghebbende en met betrekking tot de gerechtelijke procedures van [A] .
2.6.
Bij brief van 27 februari 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen het bezwaar ongegrond te verklaren, waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld binnen twee weken na dagtekening contact op te nemen met de Inspecteur om een afspraak voor een hoorgesprek te maken. Onder verwijzing naar artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Inspecteur hieraan toegevoegd dat als belanghebbende hiervan geen gebruik maakt, hij ervan uitgaat dat belanghebbende afziet van het recht gehoord te worden.
2.7.
Belanghebbende heeft niet gereageerd op de brief van de Inspecteur van 27 februari 2018. Op 22 maart 2018 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan.

3.Geschil

In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Daarnaast is in geschil of de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden en zo ja, wat hiervan het gevolg is.

4.Beoordeling van het geschil

Hoogte PGB-inkomsten
4.1.
Het Hof begrijpt uit de brief van belanghebbende van 4 oktober 2019 dat hij niet langer betwist dat hij in het jaar 2015 het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag van € 15.548 van de SVB heeft ontvangen. Volgens belanghebbende dienen de hierin begrepen uitkeringen over juni 2015 tot en met december 2015 echter buiten beschouwing te worden gelaten omdat [A] deze uitkeringen op grond van overgangsrecht heeft ontvangen en de gemeente Emmen het standpunt inneemt dat [A] vanaf juni 2015 geen recht meer heeft op een PGB.
4.2.
Het Hof overweegt dat met ingang van 1 januari 2015 het recht op toekenning van een PGB voor enkele vormen van zorg niet meer is geregeld in de AWBZ maar in de WMO. Ingevolge de in artikel 8.3 van de WMO opgenomen overgangsregeling lopen op 1 januari 2015 bestaande PGB-aanspraken door tot de einddatum van het lopende indicatiebesluit, maar uiterlijk tot 1 januari 2016. De omstandigheid dat [A] uitkeringen heeft ontvangen op grond van dit overgangsrecht en dat de gemeente Emmen het standpunt heeft ingenomen dat [A] vanaf 1 juni 2015 geen recht meer heeft op een PGB, doet er niet aan af dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 2015 voor zijn zorgwerkzaamheden een vergoeding heeft ontvangen. Deze vergoedingen zijn aan te merken als inkomen uit werk en woning. Gelet hierop heeft de Inspecteur terecht het bedrag van € 15.548 tot het inkomen uit werk en woning van belanghebbende gerekend.
Schending hoorplicht
4.3.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Inspecteur hem ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord omdat de Inspecteur - kort samengevat - wist dat belanghebbende door zijn gezondheidsproblemen voorlopig niet in staat was op de uitnodiging te reageren en evenmin om te worden gehoord.
4.4.
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift geen verzoek gedaan te worden gehoord. De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 27 februari 2018 uitgenodigd binnen twee weken kenbaar te maken of hij gebruik wilde maken van het recht te worden gehoord. Belanghebbende heeft niet gereageerd. In het bezwaarschrift is melding gemaakt van de slechte gezondheidstoestand van belanghebbende en van een geplande ziekenhuisopname op 5 februari 2018. Hieruit hoefde de Inspecteur echter niet af te leiden dat belanghebbende ook op 27 februari 2018 nog in het ziekenhuis zou zijn opgenomen of om andere redenen niet in staat zou zijn tijdig op de brief van de Inspecteur te reageren. Gelet hierop acht het Hof twee weken een redelijke reactietermijn. Omdat de Inspecteur niet wist en ook niet hoefde te weten dat belanghebbende gehoord wilde worden, mocht hij op grond van onderdeel d van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht van het horen van belanghebbende afzien. Het Hof voegt hier aan toe dat uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende op 6 maart 2018 het ziekenhuis heeft verlaten en de Inspecteur op 22 maart 2018 uitspraak heeft gedaan, zodat belanghebbende in de tussenliggende periode de Inspecteur nog had kunnen verzoeken op een later tijdstip te worden gehoord. Van schending van de hoorplicht is geen sprake.
Overige klachten
4.5.
Belanghebbende heeft zich nog beklaagd over invorderingskosten die aan hem in rekening zijn gebracht, over door de Belastingdienst kwijtgemaakte stukken, over een door de politie en de Belastingdienst op 10 december 2018 te [Z] ingestelde controle, waarbij hij staande is gehouden en over een daardoor gemist artsenbezoek. Tot vermindering of vernietiging van de aanslag of tot het vaststellen van een te betalen schadevergoeding kan dit echter niet leiden omdat de gestelde gebeurtenissen betrekking hebben op of een gevolg zijn van de invordering van de aanslag en niet op de - in deze procedure aan de orde zijnde - vaststelling van de hoogte van de aanslag.
4.6.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 29 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
De voorzitter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. In verband daarmee is de
uitspraak ondertekend door mr. Van Knobelsdorff.
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff )
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 oktober 2019
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.