Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.186. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
De zaak draait om de vraag of de PGB-inkomsten die belanghebbende heeft ontvangen voor zorg verleend aan [A] terecht zijn gerekend tot het inkomen uit werk en woning. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur terecht het bedrag van € 15.548 aan PGB-inkomsten heeft gerekend, ondanks de argumenten van belanghebbende dat deze uitkeringen buiten beschouwing zouden moeten blijven vanwege overgangsrecht. Het Hof stelt vast dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 2015 vergoedingen heeft ontvangen voor zijn zorgwerkzaamheden, die als inkomen moeten worden aangemerkt.
Daarnaast is in geschil of de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet wist dat belanghebbende gehoord wilde worden, aangezien belanghebbende niet op de uitnodiging tot een hoorgesprek heeft gereageerd. Het Hof concludeert dat er geen sprake is van schending van de hoorplicht. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.