ECLI:NL:HR:2020:119

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
18/03055
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding en inzagevordering na verkoop van datacenters

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Rooq B.V. en Equinix (Netherlands) B.V. Het geschil betreft een schadevergoeding die door Equinix wordt gevorderd op basis van vermeende schendingen van garanties in een koopovereenkomst. Rooq c.s. hebben hun onderneming, Virtu Secure Webservices B.V., verkocht aan Equinix, maar na de verkoop heeft Equinix klachten geuit over tegenvallende resultaten en aansprakelijkheid gesteld voor schade door schending van garanties. Rooq c.s. hebben in reconventie vorderingen ingesteld met betrekking tot een earn-out regeling. De rechtbank heeft de vorderingen van Equinix afgewezen op grond van verjaring, terwijl het hof de vonnissen van de rechtbank deels heeft bekrachtigd en deels vernietigd. In cassatie heeft de Hoge Raad de klachten van Rooq c.s. beoordeeld en geoordeeld dat de vorderingen van Equinix niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling van de inzagevordering, die door Equinix was ingesteld op basis van artikel 843a Rv. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de inzagevordering niet kon worden beoordeeld, en dat Equinix haar stellingen mocht aanvullen na inzage.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer18/03055
Datum24 januari 2020
ARREST
In de zaak van
1. ROOQ B.V.,
gevestigd te Enschede,
hierna: Rooq
2. SLASHME B.V.,
gevestigd te Enschede,
hierna: Slashme
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats],
hierna: [eiser 3]
4. [eiser 4],
wonende te [woonplaats],
hierna: [eiser 4]
EISERS tot cassatie, verweerders in het incidentele cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: Rooq c.s.,
advocaat: R.L.M.M. Tan,
tegen
EQUINIX (NETHERLANDS) B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
hierna: Equinix,
advocaten: J.W. de Jong en R.P.J.L. Tjittes.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/08/134746 HA ZA 13-32 van de rechtbank Overijssel van 10 juli 2013, 7 januari 2015 en 30 september 2015;
de arresten in de zaak 200.178.582 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 februari 2016, 24 april 2018 en 26 juni 2018.
Rooq c.s. hebben tegen het arrest van het hof van 24 april 2018 beroep in cassatie ingesteld. Equinix heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Equinix heeft een verweerschrift ingediend tot verwerping van het eerste en tweede onderdeel en referte ten aanzien van het derde onderdeel. Rooq c.s. hebben een verweerschrift tot verwerping in het incidentele cassatieberoep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping in het principale cassatieberoep en vernietiging en verwijzing in het incidentele cassatieberoep.
De advocaat van Rooq c.s. heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.31. Deze komen, samengevat weergegeven, op het volgende neer.
(i) [eiser 3] en [eiser 4] hebben rond het jaar 2000 Virtu Secure Webservices B.V. (hierna: Virtu) opgericht, een onderneming die zich bezighoudt met de exploitatie van datacenters.
(ii) [eiser 3] en [eiser 4] waren via hun persoonlijke besloten vennootschappen Rooq respectievelijk Slashme, medeaandeelhouders van Virtu. [eiser 3] en [eiser 4] waren statutair bestuurders van Virtu.
(iii) Ook Equinix houdt zich bezig met de exploitatie van datacenters. Zij maakt deel uit van het Amerikaanse beursgenoteerde bedrijf Equinix Inc.
(iv) Rooq c.s. zijn eind 2006/begin 2007 in gesprek geraakt met IXEurope over een mogelijke samenwerking en later over een mogelijke overname van Virtu door IXEurope.
(v) IXEurope is halverwege 2007 overgenomen door Equinix.
(vi) De gesprekken over de overname van Virtu zijn vervolgens door Equinix voortgezet.
(vii) Partijen hebben op 5 december 2007 een ‘letter of intent’ getekend met daarin een koopprijs van € 18 miljoen, aangevuld met een resultaatsafhankelijke ‘earn-out’ van € 2 miljoen. Vervolgens heeft Equinix een due diligence-onderzoek laten uitvoeren.
(viii) Op 5 februari 2008 hebben partijen een koopovereenkomst getekend, waarbij Equinix alle aandelen in Virtu van Rooq en Slashme heeft gekocht. De aandelen zijn diezelfde dag geleverd. Op basis van het due diligence-onderzoek was de koopprijs verlaagd tot € 15 miljoen. De resultaatsafhankelijke earn-out bestond uit maximaal 20.000 aandelen Equinix Inc. met een waarde van ongeveer € 2 miljoen, en € 1,5 miljoen als extra betaling.
(ix) Bij brief van 3 april 2008 heeft Equinix Rooq c.s. aangesproken op tegenvallende resultaten.
(x) Bij brief van 24 november 2008 heeft Equinix Rooq c.s. aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt door tekortkomingen die een schending opleveren van de in de koopovereenkomst opgenomen garanties.
2.2
Equinix vordert in deze procedure in conventie, voor zover in cassatie van belang, veroordeling van Rooq c.s. tot vergoeding van schade die is ingetreden als gevolg van schending van de garanties die zijn opgenomen in de koopovereenkomst.
De vorderingen van Rooq c.s. in reconventie zien op de uitvoering van de earn-outregeling.
2.3
Equinix heeft daarnaast, voor zover in cassatie van belang en kort gezegd, incidenteel, op de voet van art. 843a Rv, afschrift of inzage gevorderd in de zakelijke e-mails van Rooq c.s. uit de periode van december 2007 tot en met mei 2008 (hierna: de inzagevordering).
2.4
De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, de hiervoor in 2.2 genoemde vordering van Equinix afgewezen op de grond dat deze is gebaseerd op non-conformiteit en is verjaard, nu de procedure ruim drie jaar na de aankoop is aangevangen en geen stuiting heeft plaatsgevonden. Omdat bewijslevering door Equinix niet meer aan de orde was, heeft de rechtbank ook de hiervoor in 2.3 genoemde inzagevordering afgewezen.
De rechtbank heeft de hiervoor in 2.2 genoemde reconventionele vorderingen van Rooq c.s. grotendeels toegewezen.
2.5
Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank, voor zover in conventie gewezen, bekrachtigd. Voorts heeft het hof die vonnissen, voor zover in reconventie gewezen, deels bekrachtigd en deels vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, het door Rooq c.s. meer of anders gevorderde afgewezen.
Voor zover in cassatie van belang heeft het hof in het kader van de beoordeling van de vorderingen van Equinix als volgt overwogen:

(stuiting van de) verjaring en beroep op verrekening
4.23
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat Rooq c.s. de garanties heeft geschonden. Aan grief 10, die zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsvordering van Equinix is verjaard, behoeft het hof dan ook niet meer toe te komen. Ten overvloede wordt in dit verband overwogen dat, welke verjaringstermijn (twee of vijf jaar) ook zou gelden, deze verjaring naar het oordeel van het hof met de brieven van 3 april 2008, 24 november 2008, 28 maart 2009, 25 februari 2010, 22 juni 2010 en 23 april 2012 (…) op geldige wijze is gestuit.”

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

4.1
Op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.1-4.4 genoemde gronden begrijpt de Hoge Raad het incidentele cassatieberoep als onvoorwaardelijk ingesteld.
4.2.1
Onderdeel 1 van het middel richt zich tegen rov. 4.1 van het bestreden arrest. Daarin heeft het hof het hiernavolgende overwogen.
“Het hoger beroep richt zich zowel tegen de afwijzing van de vorderingen in conventie als tegen de toewijzing van de vorderingen in reconventie. Equinix heeft tegen die beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen 32 grieven aangevoerd. (…) Equinix [heeft] niet althans niet voldoende kenbaar grieven gericht tegen de afwijzing van haar incidentele vordering ex artikel 843a Rv. Hetgeen daarover onder de algemene grief 12, randnummer 45.2.5 en onder randnummer 48.1.3 in de memorie van grieven is opgenomen is daartoe onvoldoende, aangezien daaruit voor de rechter en de wederpartij onvoldoende kenbaar is op welke gronden en tegen welke aan de beslissing ten grondslag liggende overwegingen Equinix bezwaar heeft. Dit geldt temeer nu alle inhoudelijke grieven zich uitsluitend richten tegen overwegingen in het tussenvonnis van 7 januari 2015 en het eindvonnis van 30 september 2015, en niet tegen het vonnis in het incident van 10 juli 2013. Het hoger beroep lijkt zich blijkens de appeldagvaarding en de inleiding in de memorie van grieven ook niet tegen dat tussenvonnis te richten en er is ook geen grief gericht tegen de dragende overweging in rechtsoverweging 2.10 van het vonnis in het incident van 10 juli 2013. De op die vorderingen genomen beslissingen heeft het hof derhalve te eerbiedigen.”
4.2.2
Onderdeel 1 klaagt allereerst dat onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat Equinix onvoldoende heeft gesteld, waardoor voor het hof en voor Rooq c.s. onvoldoende kenbaar was op welke gronden en tegen welke aan de beslissing ten grondslag liggende overwegingen Equinix bezwaar heeft. De stellingen in de memorie van grieven kunnen niet anders worden begrepen dan dat Equinix bezwaar maakt tegen het oordeel van de rechtbank dat de vorderingen zijn verjaard, waardoor de rechtbank niet toekwam aan bewijslevering. Uit de stellingen van Equinix volgt dat aangezien het verjaringsoordeel onjuist is, alsnog op de inzagevordering moet worden beslist.
Het onderdeel klaagt verder dat het oordeel van het hof ook onbegrijpelijk is voor zover het hof heeft geoordeeld dat Equinix niet kon volstaan met het bestrijden van het aan de afwijzing van de inzagevordering ten grondslag liggende verjaringsoordeel van de rechtbank. Het verjaringsoordeel is dragend voor die afwijzing en bovendien heeft Equinix aan haar tegen dit oordeel gerichte grieven de conclusie verbonden dat dus ook de op de bestreden overwegingen gebaseerde afwijzing van de inzagevordering geen stand kon houden.
4.2.3
Beide klachten zijn terecht voorgesteld.
De in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.11 geciteerde passages uit de memorie van grieven laten geen andere conclusie toe dan dat Equinix haar inzagevordering in hoger beroep heeft gehandhaafd. Aan haar grief tegen het verjaringsoordeel van de rechtbank heeft Equinix immers de gevolgtrekking verbonden dat alsnog een inhoudelijke beoordeling van die inzagevordering zou dienen te volgen. Uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.12 geciteerde passages uit de memorie van antwoord blijkt dat Rooq c.s. een en ander ook zo hebben begrepen.
Daar komt bij dat de rechtbank de inzagevordering niet inhoudelijk heeft beoordeeld, maar heeft afgewezen op de grond dat de hiervoor in 2.2 bedoelde vordering van Equinix was verjaard. Bij die stand van zaken waren er geen overwegingen over de inzagevordering die Equinix nader had kunnen bestrijden.
In het licht van het vorenstaande is het hiervoor in 4.2.1 weergegeven oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd.
4.3.1
Onderdeel 2 richt zich tegen de hiernavolgende overweging in rov. 4.1:
“Dit geldt temeer nu alle inhoudelijke grieven zich uitsluitend richten tegen overwegingen in het tussenvonnis van 7 januari 2015 en het eindvonnis van 30 september 2015, en niet tegen het vonnis in het incident van 10 juli 2013.”
Het onderdeel klaagt dat deze overweging onbegrijpelijk is omdat het vonnis van 10 juli 2013 ziet op een door Rooq c.s. ingestelde inzagevordering.
4.3.2
Onderdeel 2 slaagt eveneens. Het hof heeft miskend dat het vonnis van 10 juli 2013 betrekking heeft op een inzagevordering van Rooq c.s., en niet op de inzagevordering van Equinix.
4.4
Onderdeel 3 behoeft geen behandeling.
4.5
Als na verwijzing de inzagevordering wordt toegewezen, mag Equinix alsnog haar stellingen aanvullen als de inzage daartoe aanleiding geeft. [1]

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Rooq c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Equinix begroot op € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;

in het incidentele beroep:

- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 april 2018;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt Rooq c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Equinix begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren M.V. Polak, C.E. du Perron, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
24 januari 2020.

Voetnoten

1.HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2567, rov. 3.4.3.