Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
30 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2020 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat G. Spong, had verzocht om herziening van zijn veroordeling voor medeplegen van oplichting en inbreuk op auteursrecht. De aanvrager stelde dat het hof niet op de hoogte was van belangrijke gronden die hadden kunnen leiden tot vrijspraak van de medeverdachte, die in een eerder arrest was vrijgesproken van soortgelijke tenlasteleggingen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de enkele vrijspraak van de medeverdachte niet voldoende was om de aanvraag tot herziening te onderbouwen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden, en dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De Hoge Raad wees de aanvraag tot herziening af, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand bleef.