ECLI:NL:HR:2020:1159

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
19/05187
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een arrest inzake medeplegen van oplichting en inbreuk op auteursrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2020 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat G. Spong, had verzocht om herziening van zijn veroordeling voor medeplegen van oplichting en inbreuk op auteursrecht. De aanvrager stelde dat het hof niet op de hoogte was van belangrijke gronden die hadden kunnen leiden tot vrijspraak van de medeverdachte, die in een eerder arrest was vrijgesproken van soortgelijke tenlasteleggingen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de enkele vrijspraak van de medeverdachte niet voldoende was om de aanvraag tot herziening te onderbouwen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden, en dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De Hoge Raad wees de aanvraag tot herziening af, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05187 H
Datum30 juni 2020
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 maart 2017, nummer 21/001428-13, ingediend door G. Spong, advocaat te Amsterdam,
namens
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de rechtbank Groningen van 21 december 2012 – de aanvrager veroordeeld voor medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, en medeplegen van het als bedrijf uitoefenen van het plegen van opzettelijk een voorwerp waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk is vervat openlijk ter verspreiding aanbieden, meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf van 18 maanden.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
In de aanvraag wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak indien het hof bekend zou zijn geweest met de gronden waarop het hof Arnhem-Leeuwarden van 16 oktober 2019 de medeverdachte [medeverdachte] heeft vrijgesproken van – kort gezegd – de aan hem onder 2 tenlastegelegde gedragingen met betrekking tot een voorwerp waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk is vervat. Dat arrest, dat bij de aanvraag is gevoegd, houdt als motivering van die vrijspraak het volgende in:
“Vrijspraak
De raadsman en de advocaat-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Het hof heeft op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.”
3.3
In de tekst van de wet en ook in de geschiedenis van de totstandkoming van de herzieningsregeling zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de opvatting dat de enkele vrijspraak van de medeverdachte van de aanvrager een gegeven vormt als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. De gronden waarop een dergelijke vrijspraak steunt, kunnen onder omstandigheden zo’n gegeven opleveren, maar in deze zaak is dat niet het geval. (Vgl. HR 10 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:673.)
3.4
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 juni 2020.